Ontdek PLUS

Henk Plukaard

Kent 0 personen

NA
Woont in -

    Bekijk het volledige profiel van Henk Plukaard en al je andere schoolgenoten!

    In SchoolBANK kun je GRATIS je scholen terugvinden en weer in contact komen met je docenten en schoolgenoten. Registreer je en begin meteen!

    Henk Plukaard heeft 9 klassenfoto's en kent 0 schoolgenoten. Benieuwd of jij iemand herkent?

    Meld je snel aan en vind jouw oud-schoolgenoten en klassenfoto's terug!

    Aanmelden

    Korte samenvatting van mijn Studieperiode in Rotterdam.

    Korte samenvatting van mijn Studieperiode in Rotterdam. Zo ben ik na de Hubertus naar Rotterdam gegaan om aan de Hogere School voor Scheepswerktuigkundigen te gaan studeren. Ik heb daar samen met mijn broer Aad op een internaat gezeten. Dat internaat was gevestigd op een schip, de Jan Bakx, een oude “Liner” die vlak voor de oorlog van een Schotse werf was gelopen, als troepenschip het gebeuren had overleefd en vervolgens slooprijp werd gemaakt aan de Parkkade onder de Euromast. Een paar jaar na mijn afscheid daar werd het naar Bilbao gesleept, terwijl het nog dreef, om de sloopklus af te ronden. Het schoolgebouw staat er volgens mij nog, naast de Parksluizen, en draagt als het goed is nog steeds de sporen van mijn aanwezigheid. Vermeldenswaard is dat ik van dat internaat werd afgetrapt. Dat werd door de leiding noodzakelijk geacht in een laatste poging om mij voor mijn examens te laten zakken. Echter, ook hierin schoten ze tekort en ik ging ongehinderd door met waar ik mee bezig was. Op dat internaat viel genoeg te ondernemen. Er werd kwistig met corvee gestrooid om de heren aankomende scheepsofficieren in het gareel te krijgen. Dat bestond uit tafels dekken en afruimen, en ‘s-avonds de afwas. Afgezien nog van de diverse pauzes waar thee geserveerd diende te worden. Ga er maar eens aanstaan voor 80 man. Om zwaar werk licht te maken moet je wat plezier maken, en zo werden vla-bakjes al gauw granaten die met de juiste werpbeweging in de wasbak geworpen moest worden (er waren wat oorlogszuchtig gestemde types aan boord). Dat viel niet mee doch allengs werden we daarin zo goed dat we de scheepspoorten als doel gingen gebruiken. Die stonden open om de alom aanwezige waterdamp af te voeren. Toen we door de voorraad vla-bakjes heen waren werden de borden ingezet. Dat was een graadje moeilijker vanwege de grotere afmetingen, maar ook daarin ontwikkelden we ons voorspoedig. Het duurde dan ook niet lang of vrijwel het complete originele scheepsservies was afgevoerd. Ik kan me nog de laatste granaatexercitie herinneren waarbij de bootsman kwam waarschuwen dat de leiding onderweg naar beneden was. Die was op het lawaai afgekomen en had vanaf de “gangway” het servies zien vliegen. Dat de bootsman zelf al een paar dagen had zitten kijken naar de serviesbewegingen hield hij wijselijk voor zich, maar ik heb van anderen gehoord dat hij niet meer bijkwam van het lachen als er weer eens wat naar buitenvloog. Dit gebeuren leidde natuurlijk tot nog meer corvee. Corvee werd doorgaans voor een week toegekend en ik kan me geen week op die schuit zonder corvee herinneren. Hier bleek ook het onvermogen van de scheepsleiding om problemen het hoofd te bieden; ze deden er alles aan om het te verergeren. Zo had je ‘s-ochtends inspectie van de uniformen. Dat gebeurde aan dek en je moest dan in de houding gaan staan. Het tijdstip waarop dat plaatsvond gaf je ternauwernood de kans op tijd op school te komen. Je diende er dan ook voor te zorgen dat je schoenen glommen als “berelullen in de maneschijn”. Die associatie met zwarte schoenen heb ik nooit begrepen; wellicht dat’ie er ooit een in z’n achterste heeft gekregen, je weet maar nooit. Het opnieuw poetsen van schoenen leidde onherroepelijk tot telaat komen, en tot de daaruit voortvloeiende repercussie op school. Daar hadden we het volgende op gevonden. Men knijpe een tube tandpasta leeg in de petrand van de hoogste leidinggevende officier. Die had de gewoonte zijn pet af te nemen wanneer hij langs de rij studenten liep. De verklaring van de scheepsleiding aan de schoolleiding waarom de complete lichting van het internaat niet op school verscheen werd door de school niet geaccepteerd en de heren internaatsofficieren werden er fijntjes op gewezen dat de school belangrijker was dan een wit aureooltje op een stuurmanskop. Dit zette ogenblikkelijk de deur open voor lang haar, kale neuzen, afgerukte knopen en vette stropdassen. De ergernis werd iedere morgen groter totdat de hele inspectie maar

    Hogere school voor scheepsw..., 1968

    Ik begin maar met het laatste jaar bij Meester van Dijk in de hoogste klas van de lagere school in de Daguerrestraat, de Elout van Soeterwoudeschool.

    Ik begin maar met het laatste jaar bij Meester van Dijk in de hoogste klas van de lagere school in de Daguerrestraat, de Elout van Soeterwoudeschool. De borden om het verkeer tegen te houden herinner ik me nog goed, een kwartier voor en na schooltijd en tijdens de speelkwartiertjes. Die wogen als dieplood en moesten aan beide toegangen van de straat voor de school neergezet worden. Bij toerbeurt moesten de oudsteklassers de stroom van leerlingen van en naar de school helpen met oversteken, de zogenaamde oversteekdienst. Twee leerlingen op de Beeklaan en vijf op de hoek van de Beeklaan en de Edisonstraat. Vier hadden een spiegelei en de vijfde joeg ze met een fluit de straat op. Dat was de leukste dienst. Met die fluit kon je het verkeer platleggen. En de tram was een kraker, die moest je tenminste eens per beurt laten stoppen. Dat kon je niet te vaak flikken want dan kwam er een meester “meekijken”, of een juffrouw, nog erger. Je moest ook over een paar onversaagde secondanten beschikken die stoer bleven staan als een auto met gillende banden tot stoppen werd gedwongen. Daar werd je allengs steeds handiger in en zo pikte ik mijn beste verwensingen op. Dan was er nog Sieger Kraima, een vriend waar ik, samen met m’n broer Aad vaak over de vloer kwam. Hij woonde verderop in de Daguerrestraat en ik herinner me de grote kamers. Hij moest piano spelen van z’n ouders. We bouwden dan forten van Lego die we met behulp van zelfgemaakte katapulten ”Reverse Engineerden”. Dit alles niet altijd zonder schade, net zoals een paar andere ondernemingen overigens. Daar had je het vervangen van de straatstenen van de Beeklaan door asfalt bijvoorbeeld. Het hoogteverschil met de zijstraten noopte tot een snelle sprint op de fiets en een landing die zo dicht mogelijk bij de overkant van de Beeklaan plaatsvond. En zo lagen we vervolgens dubbel van het lachen toen we na een paar ferme sprongen weer op de gewone weg reden met wielen die je normaliter alleen tijdens optochten kreeg te zien. Terug in model ging op dezelfde manier. Moeder Kraima was aardig en voorzag ons ruimschoots van boterhammen. Vader Kraima zag ik niet vaak. Dat kwam omdat hij volgens Sieger veel moest invallen als dominee, een zogenaamde losse flodder dus. Sieger was trots op z’n vader die de beste vloeken van iedereen in huis had. Op de hoek van de Daguerrestraat en Beeklaan had je een groenteboer (ja ja, groentenboer), die er een puike verzameling appels op nahield. Ik kon maar niet onthouden hoe ze smaakten en moest regelmatig proeven. Dat was lastig omdat de groenteboer vanachter de kassa z’n appels nauwlettend in de peiling hield. Voor de deur van die groenteboer heb ik ook mijn eerste goede daad verricht. Ik zag een meisje, voor de kist met bananen, een kwartje oprapen waarna ik onmiddellijk met een pruillip naar de grond ging staren. Ze begreep meteen dat dat kwartje mij moest zijn en gaf het met een stralende glimlach. En zo hadden we allebei wat we wilden, zij een lekker gevoel en ik een kwartje. Later wordt dat meestal anders.

    Elout van Soeterwoudeschool, 1961

    De Hubertus de Wildeschool aan de Hyacintweg.

    De Hubertus de Wildeschool aan de Hyacintweg. Wat een tijd heb ik daar gehad, zeg! De Kale met z'n stinkstokken, Apie, Vink (gevlogen), voetballen op het plein, kattekwaad als levensdoel, de boeren van Leendert, en nog veel meer natuurlijk. Je had er nog leraren die dachten mij wat te kunnen bijbrengen. Zo was er van der Lei, Apie voor intimi vanwege zijn boksersbakkes. Hij gaf wiskunde en had gevoel voor humor. Jaren later toen m’n broer Aad en ik bij hem langs wipten na ons eindexamen, zag mijn broer zijn strafwerk van een paar jaar terug aan de schoorsteenmantel hangen. Dat had’ie op een rol behang gemaakt en met lak en zegel ingeleverd. Ikzelf kon er ook wat van maar dat liep minder goed af. Van Schüssler de aardrijkskundeleraar, ik weet niet of ik z’n naam goed spel, moest ik weer eens neerschrijven wat ik wel of niet moest doen. En dat alles op een fors aantal velletjes. Een pak carbonpapier, koeieletters, flink leunen op het potlood en inleveren maar. Ik kon meteen drie dagen nablijven omdat ik het carbonpapier ertussen had laten zitten. Mijn argument dat die ook meetelden resulteerde in twee dagen erbij. Vervolgens heb ik z’n schooltas in de sloot gekieperd. Het kan ook iemand anders’ tas zijn geweest maar dat gaf niet; wat telde was de actie. Het fysicalokaal had oplopende rijen banken als in een gehoorzaal. Vóór de banken stond een lange tafel, meer een toonbank met allerlei troep waar je proeven mee kon doen. In die banken heb ik een halve liter kwik laten donderen. Het merendeel verdween tussen de kieren in de vloer. Een piepklein flesje wisten we weten te redden, maar daar tilden we niet zo zwaar aan. Voor de rest probeerden we de vlammen tot aan het plafond te krijgen. Dat viel niet mee want het was een hoog lokaal. Echter, het doorbranden van rubber gasslangen was ook bevredigend, daar had je geen leraar bij nodig. Je moest natuurlijk wel zorgen dat het lek niet direct zichtbaar was. Meestal vernamen we het resultaat van horen zeggen als er weer eens een ontruiming had plaatsgevonden. Mijn broer Aad en ik waren in aparte klassen neergezet zodat we ons individueel konden ontwikkelen. We waren namelijk een tweeling van het soort dat je uit elkaar moest houden om erger te voorkomen. De school kende meerdere kleurrijke figuren. Zo had je Leendert van der Meulen die de ramen kon laten trillen met zijn boeren. We hadden twee leraren Duits. De ene klas had les van de Kale en de andere van meneer Vink. De Kale boezemde ontzag in, al was het alleen maar vanwege zijn gestrenge uiterlijk. Ik heb hem nog eens op een ijsbal getrakteerd. Hij was op slag z’n bril en z’n sigaar kwijt, maar daar had hij een weeklang een stijve nek voor terug. Vink was een beer van een vent en had wat ordeproblemen maar daar wisten we wel raad mee. De maandag begon met gebed, gezang en Duits en Vink zat voor de klas met devoot gebogen hoofd en gesloten ogen toen Leendert z’n boer produceerde. Het effect was beter dan verwacht. De klas had ramen met bovenlichten die je met een stok moest openen en ik had de sluiting losgezet zodat ze op scherp stonden. Eén bovenlicht kletterde open, gevolgd door de andere twee. Tijdens het tumult dat ontstond sprong Vink op en brulde luidkeels om de dader. Toen hij dwars door de rijen in de richting van de boer liep vond ik het tijd worden om de psalmboeken uit te delen. Ik had klassebeurt dus ze stonden al klaar op mijn tafel, en met een ferme zwiep voorzag ik in één keer de gehele klas. Daarna zette ik het op een gillen omdat iedereen dat al deed. Ik zie nog die kop van de Kale in het raam van de tussendeur verschijnen. Onbeweeglijk aanschouwde hij het gebeuren. Dit had zich ontwikkeld tot een ware veldslag waarbij Vink links en rechts kinderen uit de banken mepte, banken en stoelen omver liep en vervolgens dwars door alles heen naar de deur beende. Aan z’n das hing Fred Steinmijer, de kleinste knaap uit de klas, met z’n benen hoog opgetrokken om niet bekneld te raken. Er werd tenslotte nogal wat

    Hubertus de Wildeschool, 1964