Bekijk het volledige profiel van eduard looijenga en al je andere schoolgenoten!
In SchoolBANK kun je GRATIS je scholen terugvinden en weer in contact komen met je docenten en schoolgenoten. Registreer je en begin meteen!
eduard looijenga heeft 0 klassenfoto's en kent 1 schoolgenoten. Benieuwd of jij iemand herkent?
Meld je snel aan en vind jouw oud-schoolgenoten en klassenfoto's terug!
AanmeldenDe eerste twee klassen en een paar maanden van de derde klas bij Juf van Lingen; daarna verhuisden we naar een ander deel van Zaandam en dat betekende een andere school.
De eerste twee klassen en een paar maanden van de derde klas bij Juf van Lingen; daarna verhuisden we naar een ander deel van Zaandam en dat betekende een andere school. Mijn ouders raakten bevriend met deze Juf en daardoor heb ik nog lang met haar contact gehad (ze is een paar jaar terug overleden). Van mijn klasgenoten heb ik lang contact gehouden met Arend Spaans. Verder herinner mij Fons van Duffelen en (vaag) Annemarie Warmerdam. De ouders van Fons dreven een cafe nabij een sluis op de Zuiddijk. Dat was voorzien van de toenmalige standaarduitrusting: tapijtjes op de tafels, biljarts, een jukebox, attributen die bij mij sedertdien om onbegrijpelijke redenen wee-e gevoelens van nostalgie kunnen voortbrengen. De Herman Gorterschool vond ik een mooie bakstenen, en eigenlijk ook wel indrukwekkende school. Dat gold vooral voor de entree: onder een boog een trap op (maar alles maakt natuurlijk indruk op een zesjarige). De school die ik daarna bezocht was van hout en op een of andere manier leek me dat voor zoiets niet het juiste materiaal.
Herman Gorter, 1954
Net als Christien belandde ik in 1956 in de derde klas van deze school.
Net als Christien belandde ik in 1956 in de derde klas van deze school. Die was van hout, uit Finland afkomstig, ik geloof zelfs een na-oorlogse gift van dat land. In de gang hingen foto's van de Olympische spelen die daar in 1952 werden gehouden. Eerst juf Mars in klas drie en daarna juf Ploeger in klas vier. Beiden waren aardige vrouwen die ons veel lieten zingen. Ik ondekte al spoedig dat de koorzang veel beter klonk als ik me beperkte tot wat schijnbewegingen. Maar toen ter bepaling van het rapportcijfer we voor de klas solo moesten optreden viel ik natuurlijk door de mand. Een der juffen was mij genadig en gaf me een 4. Op een dag zag ik in het weiland achter de school een dragline, die om deze lap grond een dijk begon te maken. Ik begreep dat het land opgespoten zou worden, dat daarna de J.A. Laanweg verlengd zou gaan worden tot naar de Bernhardbrug en dat zo de looptijd van huis naar school met 10 minuten bekort zou gaan worden. Maar het duurde nog even voor het zover was. (Later verrees hier ook het nieuwe gebouw van het Zaanlands Lyceum, waarover bij gelegenheid meer.) In de vijfde klas kregen we meester Meijer. Ik heb hem maar korte tijd meegemaakt want ik was een groot deel van dat jaar aan bed gekluisterd (voor niets, bleek later: een gevolg van een verkeerde diagnose). Hij had veel te verhalen over Amsterdam Nieuw West, een wijk die toen in aanbouw was en waar hij geloof ik vandaan kwam. (Later begreep ik dat het Slotervaart betrof, een wijk die, anders dan deze school, al weer rijp is voor de sloop.) Ik herinner mij ook dat hij ons vertelde over Jacques Tati en zijn film Mon Oncle, die toen net uit was. In de zesde klas kregen we natuurlijk het hoofd der school, meester de Vries, die om een mij onbekende reden Piggelmee genoemd werd. Een apart karakter, waaraan ik niet de beste herinneringen bewaar. Verzuimen het schuifje van de inktpot te sluiten was een ernstige zaak (vanwege de kostbare inkt die zo verdampt) en werd bestraft met het tijdelijk verwijderen van je stoel. Verder had hij een interessant didaktisch concept, naar ik vermoed meegenomen uit zijn Indische tijd: je zitplaats was afhankelijk van je rapportcijfers: links (bij de gang) zat de 5 maal 8: dat waren de bollebozen die minstens vijf cijfers groter gelijk 8 op hun rapport hadden en rechts bij het raam degenen (zo zal hij wel geredeneerd hebben) die van nature toch al geneigd zijn naar buiten te kijken. En de rest, waaronder ik, letterlijk de middenmoot. Overigens bestond onze klas uit meer dan 50 leerlingen, maar niemand zag dat als een probleem. Dat jaar werden we ook getest door een tweetal Wormerveerse psychologen om te bepalen voor welk schooltype we waren voorbestemd. Op een formulier moest je invullen wat je wilde worden. Naast electricien (een van de aangeboden keuzen) vulde ik ook in atoomfysicus. Dat alarmeerde de heren blijkbaar zo dat ze onmiddellijk de hele klas hiervoor waarschuwden. Zij kunnen gerust zijn, want een Dr Strangelove ben ik niet geworden. Maar met mijn vertrouwen in het zielknijpersgilde is het nooit meer goed gekomen. Later is onze school Hannie Schaftschool gaan heten en nu is het, zo lees ik op deze webstek, Over de Brug. Subtiele woordspeling, briljante vondst.
Rembrandtschool, 1956
Ik denk dat ik tijdens mijn HBS-tijd meer heb geleerd dan in enig andere periode van deze lengte in mijn leven (nu ja, afgezien van mijn eerste levensjaren).
Ik denk dat ik tijdens mijn HBS-tijd meer heb geleerd dan in enig andere periode van deze lengte in mijn leven (nu ja, afgezien van mijn eerste levensjaren). Het curriculum zat goed in elkaar en ik had, op een enkele uitzondering na, leraren, die hun vak verstonden. Beide zaken heb ik lang voor vanzelfsprekend gehouden, maar weet nu beter: dat is het allerminst. Een beetje bij wijze van eerbetoon aan het "frontale lesgeven" (zoals bekend wordt deze ietwat obsceen aandoende term bij voorkeur gebruikt door lieden die deze kunst zelf niet machtig zijn) volgen hier wat herinneringen in afleveringen. De eerste jaren kregen we veel les in een gebouw aan de Parkstraat, dat oorspronkelijk als lagere school in gebruik was geweest. Het bijbehorende schoolplein was ons teveel speelplein om serieus genomen te worden en werd dan ook genegeerd ten gunste van het kerkplein. Wel een contrast met de hoofdlocatie: tijdens de pauzes wandelden daar de leerlingen (en de toezichthoudende leraren) in een langgerekt circuit op het smalle deel van het plein tussen het hoofdgebouw en het Ruiterveer. Als eersteklasser nam ik als vanzelf aan dat daarbij diepgaande gesprekken gevoerd werden. (Het ging natuurlijk over medeleerlingen, leraren, sport, popmuziek en wat dies meer zij, maar diepgaand kan het best geweest zijn.) Tegenover het hoofdgebouw bevond zich een houten annex, vermoedelijk neergezet als noodgebouw en later permanent geworden. Maar als er ergens een academische geur op te snuiven was, dan was het hier: in het centrale deel beneden stonden in vitrines enkele opgezette dieren (het conserveringsmiddel was goed te ruiken), naast de ingang natte his en achterin het scheikundelokaal, verantwoordelijk voor weer andere geuren. Er werd wel eens een proef gedaan die de hele onderste verdieping van dat gebouw in een dichte damp hulde. Ik vond dat een prachtige stunt; dit was iets wat ik ook wilde kunnen. (Bij dat vak is me later de rookproduktie in het scheikundelokaal onthouden. Wel was ik er getuige van hoe onze scheikundeleraar zoiets op de Zaan teweeg bracht door een stukje Natrium in het water te gooien. Het verbrandde met zoveel rookontwikkeling dat een passerend vrachtschip er voor uitweek.) Boven in de annex bevond zich het tekenlokaal, gebouwd als een amphitheater en het domein van de docent tekenen en kunstgeschiedenis, de heer Zoeter. Voor zijn vak hadden we heel wat aanschaffingen moeten doen: allereerst een tekencahier van enorme afmetingen, een tekendoos, oostindische inkt, kleurkrijt, potloden met voorgeschreven hardheid, gummetjes met voorgeschreven zachtheid, een sponsje. Verder een aantal tubes verf, waarvan de kleuren namen hadden (karmijnrood, okergeel, ..) die bij mij exotische associaties opriepen. Des te banaler was dan ook onze eerste opdracht: een stel steeds platter wordende ellipsen te tekenen, die in te kleuren en te voorzien van de tekst die veel weg had van een credo: "hoe hoger ze komen, hoe platter ze worden", of zoiets. Zoeter herinner ik me alleen in zijn rol als surveillant van zijn territorium (een taak die hem al zwaar genoeg viel); tot mijn spijt heb ik daar verder weinig opgestoken. Bij de overige leraren was dat doorgaans anders, zij het misschien niet altijd op de wijze waarop ze zich dat hadden voorgesteld. Zo was daar onze geschiedenisleraar Drs. Ph. Rogaar. Net afgestudeerd denk ik, altijd in het pak (vaak driedelig met horlogekettinkje), een tikkeltje arrogant en nog een beetje studentikoos. Waarschijnlijk hadden zijn seniorcollega's bepaald dat een boek van een zekere Rijpma gebruikt moest worden, want hij liet er geen misverstand over bestaan dat dit een uiterst ongelukkige keus was. Zo had Rijpma het nogal eens over het "volk", een term, zo zinledig, zo onwetenschappelijk, dat hij het bijna als persoonlijke belediging van zijn intellect opvatte. Hoe dan ook, zijn kritiek op Rijpma had niet alleen iets vermakelijks, het was ook leerzaam: je kreeg een beetje een idee hoe het brein van een historicus werkte.
SGM Het Zaanlands Lyceum, 1961