Ga naar de inhoud

Het geluk hangt aan een veter

Update:
sint


Het is vijf december 1955. De derde klas van meester Baaten is – net als alle andere klassen – in afwachting van de komst van Sint en de Zwarte Pieten. Ons geloof is sterk. Ieder kind ziet dat de baard van Sinterklaas van watten is. Achter de oren van de Heilig Man zie je zelfs de ijzerdraad waarmee de baard is opgehangen. En de Pieten hebben een grote zwarte kous over hun hoofd getrokken met daarin gaten voor de ogen en de mond. Rondom de ogen en de mond zie je het wit van het gezicht. De lippen zijn slordig rood gemaakt. We vinden het angstig en daarom geloven we.

Er is geen twijfel: dit is Sinterklaas met zijn Pieten.

Bij zijn komst op onze jongensschool zijn twee dingen belangrijk. Hoeveel lekkers krijgen we en welke klas weet de bal te veroveren. Het lekkers zit in een wit papieren zak vol met vetvlekken van de koekrestanten waartussen wat suikerbeesten en taaitaai. Al die zakken zitten in een grote rieten wasmand die door de Pieten van klas naar klas wordt gesjouwd. Maar in die mand zit ook de bal, een leren voetbal. En wij storten ons met zijn allen op de Pieten en de mand. Het wordt een geschreeuw, geduw en getrek. Sjaak Schellekens heeft de bal en als de Pieten op hem afkomen gooit hij de bal naar Jantje de Bont en die weer naar een ander. Steeds maar weer om de Pieten te ontsnappen. Als uiteindelijk meester Baaten de bal vangt, is het afgelopen. Dit jaar is de leren voetbal voor klas drie. En dat betekent dat er gevoetbald kan worden. De meester belooft: overmorgen, na de vrije Sinterklaasdag, spelen we een wedstrijd.

Spannende ochtend

Die nacht brengen Sint en zijn knechten overal cadeautjes: in heel het dorp, in elk huis, voor elk kind. Misschien voor hele slechte kinderen niet, maar dan moet je het wel erg bont gemaakt hebben.
Als wij die ochtend in alle vroegte eindelijk van vader de huiskamer mogen binnengaan, liggen daar zes keurige stapeltjes op de tafel: voor elk van ons een. Allemaal hebben we dezelfde taaitaaipop, een chocoladeletter, een stuk oud marsepein en suikerbeestjes. Naast nuttige winterkleding krijgt dan ieder van ons een stuk speelgoed. De Sint is mij wel heel goed gezind. Boven op mijn stapeltje ligt een schoendoos met daarop Quick en een afbeelding van een man die een voetbal vasthoudt. Ik huil van geluk.

De volgende morgen loop ik naar school. Een oude broek en trui onder mijn winterjas. Om mijn hals hangen de gloednieuwe voetbalschoenen met een grote knoop in de veters achter in mijn nek. In mijn jas zit een paar extra dikke wollen sokken. Sint heeft de schoenen een beetje op de groei gekocht.

Eén voetbalschoen

Meester Baaten heeft met een boer dichtbij school afgesproken dat we op zijn wei mogen voetballen. In triomfantelijke optocht lopen we met meer dan veertig kinderen en de leren bal  langs de ramen van de andere klassen. We spelen met vier elftallen, waarvan er twee uit tien bestaan. Van alle kinderen is er maar een enkeling die voetbalschoenen heeft, laat staan gloednieuwe. Jan Donks heeft één voetbalschoen: een rechter. De linker is van zijn broer. De wedstrijd valt tegen: naast het lange wachten is de kans om de bal te raken klein: als in een kluit rent iedereen achter de bal aan.

In de middagpauze ga ik naar huis met de jongens uit de buurt. Het is een flink eind lopen. Op het bruggetje over het Zuidelijk Afwateringskanaal gebeurt het: ik zwaai zwierend de schoenen rond aan de veters boven mijn hoofd. Waarom doe ik dat? Ik, en velen met mij, hebben zich dat later ook afgevraagd. Een schoen schiet los en plonst in het water. Vol schrik zie ik de witte veter als laatste door het donkere water wegdwarrelen. En het is nog wel de rechterschoen. Anders had ik net als Jan Donks nog kunnen voetballen met die ene.
Thuis ziet moeder wel dat ze niet hoeft te straffen. Het verlies is meer dan welke straf ook. Vader komt van het politiebureau naar huis en neemt me mee naar Den Dekker. Dat is een man die met een groot net aan een stok kan dreggen. Ik moet aanwijzen waar de schoen in het water is gegaan.
Huilend sta ik op het bruggetje te kijken. Ik murmel: “Heilige Antonius goeie vrind, maak dat hij de schoen weer vindt.” Ook voor Antonius is de opgave te zwaar. Hoe Den Dekker ook dregt, de schoen wordt niet gevonden.
Ik denk: “Ik zal nooit meer zo ongelukkig zijn als nu.”

Aan welk draadje hing jouw geluk toen je op de lagere school zat?

categorieën: Van toen