Gerardus Majellaschool
Bonifaciusstraat in Kwadendamme, ( Toon op kaart )
Bekijk de volledige pagina van Gerardus Majellaschool, blijf op de hoogte van reünies en vind je klassenfoto’s terug!
In SchoolBANK kun je GRATIS je scholen terugvinden en weer in contact komen met je docenten en schoolgenoten. Log in en begin meteen of registreer je gratis!
Op Gerardus Majellaschool vind je 2 klassenfoto’s en 21 schoolgenoten. Herken jij ze nog?
Meld je snel aan en kom weer in contact met je oud-schoolgenoten!
AanmeldenIn de eerste en tweede klas juffrouw Fransse.
In de eerste en tweede klas juffrouw Fransse. Derde en vierde ene meester Koen, een echte kettingroker. Ja, dat kon toen nog in de klas. In de vijfde en de zesde de hoofdonderwijzer de Boo. Prachtige geschiedenislessen over het oude zeeland. Brommende en stinkende oliekachels, bloedheet als je er vlak bijzat. Engelse les na schooltijd en bijles in klas zes als je naar de HBS wilde waar je overigens wel voor moest betalen,
Gerardus Majellaschool, 1959
Ik heb de beste herinneringen aan mijn tijd in de laatste 2 klassen bij Meester de Boo en dan voornamelijk de geschiedenislessen.
Ik heb de beste herinneringen aan mijn tijd in de laatste 2 klassen bij Meester de Boo en dan voornamelijk de geschiedenislessen. De vele kopieen die je dan kreeg. Ik heb ze nog steeds in plakboeken op zolder liggen. Verder was het natuurlijk in de andere 4 klassen ook prima toeven, alleen hier kan me niet echt iets leuks of vervelends van herinneren.
Gerardus Majellaschool, 1967
Het was een warme, droge zomer.
Het was een warme, droge zomer. Als je over de dijk fietste, kon je zien hoe de polders rond Driedijke er verscheurd en troosteloos bij lagen. In schotsen gebarsten klei, wit van de gips die na de watersnoodramp over de akkers was uitgestrooid. Als een woestijn zinderde het land in de hitte. Het zou minstens twee jaar duren voor er weer gezaaid en geoogst kon worden. De vaders van een heleboel jongens op school waren werkloos. Bij Govers thuis aten ze iedere dag stroopvet op hun brood, en lammetjespap als middageten. Langs de slootkant schoot de eerste kamille op en er bloeide hier en daar al een klaproos en koolzaad. Maar wat kun je nu in zulke zoute grond zaaien? Op een dag in juli vindt meester De Boo het goed dat we met de haak waarmee de bovenramen in de klas worden geopend, het pek er af te pikken dat in zwarte druppels door de spleten van het platte dak naast de ingang puilt. Daar kauwen wij op. Echte klapkauwgum is alleen voor wie zondagse centen krijgt. En dat zijn, voorzover ik weet, alleen de neefjes van meester De Boo. Hun vader is dokter. In het speelkwartier sta ik voor die ene regenpijp, die te heet is om vast te pakken. Ik ga daar altijd staan omdat ik bang ben dat de grotere jongens me oppakken voor “de geselhoek”. Mijn broertje Marijn geeft me de helft van zijn stukje pek. Ik kauw erop en net als de jongens onder het afdak, die tabak pruimende grotemensen nadoen, spriets ik de spuug tussen mijn tanden door in het grind. Lekker is anders, maar ik laat niks merken. Opeens wordt er een jongen mijn kant opgeduwd. Het is Adrie Govers die naast me zit in de klas. Wat heb ik nou weer gedaan? Adrie stribbelt eerst tegen, maar de jongens uit de vijfde en zesde ruiken bloed. ‘Die witte Mof zei da’j nog in je bedde pist. Nou? Lit je dat op je zitte?’ Lieve Heer, laat deze beker aan mij voorbij gaan. Ik brand mijn vingers aan de regenpijp. Adrie botst tegen me op. Ik zie aan zijn ogen dat hij niet weet wat hij moet doen. Kwaad zijn om wat ik niet heb gezegd? Bang om voor lafbek te worden uitgemaakt? Ik kijk hem smekend aan. Maar Adrie is al te ver opgezweept door het gejoel van de steeds dikker wordende haag jongens. Hij pakt me bij de haren, sleept me mee naar het afdak, waar hij me zonder moeite vloert. Het heeft geen zin om me te verzetten: zij zijn met zovelen. Ik weer me af door de handen voor mijn gezicht te houden. Waar blijft de meester nou? Adrie trekt hard aan mijn krulhaar. Hij draait me op mijn rug, spreidt mijn armen en zet zijn knieën op mijn schouders zodat ik weerloos ben. ‘Genade,’ roep ik. Misschien houdt hij dan op. ‘Hup, Govers!’ ‘Vechte!’ ‘Krauw z’n ôgen uut!’ ‘Sla terug, Sjaarl!’ Dat is de stem van mijn broertje. Ik huil. Hoe kan ik terugslaan? Govers zit met heel zijn gewicht bovenop me en iemand houdt mijn voeten vast. Au! Was ik maar dood! Mijn buurjongen stompt. Ik gil: ‘Opouwe! Ik eb toch niks gedeë? Lit los. Au!’ Adrie Govers krabt in mijn gezicht. Ik knijp mijn ogen stijf dicht als hij zijn nagels in mijn wangen zet. De meute joelt. Mijn gezicht bloedt. Opeens wijken de rijen. ‘De meester, de meester!’ Eindelijk. ‘Uit elkaar!’ bast De Boo en trekt Govers aan zijn oor omhoog. ‘Hemel, Charlroi, wat zie jij eruit. Kom mee naar binnen. Allebei. En jullie: in de rij!’ In het kantoortje hoorde ik de jongens onder het afdak in koor joelen: ‘Er-me Mof! Er-me Mof!’ De bovenmeester zette eerst Govers in de hoek voor het bord, daarna nam hij mij mee naar “het kamertje” en depte mijn gezicht met een schone zakdoek die hij nat had gemaakt met odeklonje. Au, dat prikte! Ik was nog te klein om in de spiegel boven het aanrechtje te kijken, maar het bezorgde gezicht van de bovenmeester zei genoeg. Hoe moest ik dit thuis uitleggen?
Gerardus Majellaschool, 1951